"De volledige collectie van de Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (van 1837 tot de meest recent gepubliceerde aflevering) is gratis raadpleegbaar op de site van
Persée".
Voor bestellingen, gelieve contact op te nemen met ASP - info@aspeditions.be.
Samenvatting - Ongeveer honderd jaar geleden werd vanuit het Rijksarchief van Bergen een vijftiende-eeuws formulierboek overgebracht naar de Gentse Universiteitsbibliotheek, waar het sindsdien deel uitmaakt van de rijke middeleeuwse handschriftencollectie. Door deze ruiltransactie bleef het manuscript gespaard van de desastreuze brand die het archiefdepot in de Henegouwse hoofdstad zou treffen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tot nog toe heeft deze bron niet veel van haar geheimen prijsgegeven en bleef een diepgaande studie ervan uit. Het formulierboek biedt evenwel een unieke inkijk in de laatmiddeleeuwse organisatie van de vrijwillige rechtspraak binnen het graafschap Henegouwen en levert enkele belangrijke indicaties op over de specifieke rol daarin van onder meer grafelijke leenmannen of hommes de fief. Gezien de waarde van dit handschrift dringt zich een kritische teksteditie op om de inhoud ervan toegankelijker te maken. Aan die nood wil deze bijdrage in de eerste plaats tegemoetkomen, maar inleidend beoogt ze evenzeer om (1) dieper in te gaan op de feiten die reeds gekend zijn; (2) alternatieven te formuleren om eertijdse interpretaties te nuanceren; (3) een aanzet te geven tot bijkomend onderzoek om hiaten op te vullen.
Falco Van der Schueren (geboren op 8 mei 1992) behaalde een professionele bachelor in het secundair onderwijs aan de Arteveldehogeschool in 2016 en een master in de geschiedenis aan de Universiteit Gent in 2019. Voor zijn scriptie ‘Ars notariatus Hanoniensis: openbare notarissen en hommes de fief in de organisatie van vrijwillige rechtspraak binnen laatmiddeleeuws Henegouwen (1345-1467)’ ontving hij de André Schaepdrijverprijs. Na zijn studies ging hij aan de slag als freelance onderzoeker. Momenteel werkt hij aan het proefschrift ‘Gedeeld belang of onderlinge wedijver? De organisatie van vrijwillige rechtspraak in de Zuidelijke Lage Landen tijdens de late middeleeuwen (1278-1433)’, waarvoor het Bijzonder Onderzoeksfonds van de Universiteit Gent hem een doctoraatsmandaat toekende.
Samenvatting - De juridificering en de toenemende verschriftelijking van het Bourgondische bestuur tekenden, samen met een hoofse cultuur, de contouren van de Bourgondische diplomatie. De professionalisering van het diplomatieke bedrijf ten tijde van hertog Jan zonder Vrees (1404-1419) werkte de specialisatie en formalisering van diplomatieke documenten in de hand. Deze bijdrage biedt een waaier van de meest gebruikte types van diplomatieke documenten: de geloofsbrieven, de volmachtbrieven, de (toonbare en niet-toonbare) instructiebrieven en de vrijgeleidebrieven.
Christian De Borchgrave(°1966), doctor in de geschiedenis, is eerste adviseur bij de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers en vrijwillig wetenschappelijk medewerker aan het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen). Hij publiceerde boeken en artikels over de diplomatie onder de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees en over de geschiedenis van de katholieke kerk in Vlaanderen tijdens het interbellum.
Bert Verwerft(°1985), licentiaat in de geschiedenis, werkt als erfgoeddeskundige bij de gemeente Beveren. Hij is coredacteur van het tijdschrift Het Land van Beveren en als vrijwillig wetenschappelijk medewerker verbonden aan de vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. Zijn wetenschappelijke interesses bevinden zich op het snijvlak van sociale en politieke geschiedenis, met bijzondere aandacht voor de laatmiddeleeuwse oorlogvoering en voor de sociogenese van de adel in de Bourgondische periode.
Samenvatting - Tijdens de middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt de economie ernstig verstoord door oorlogen, die de normale werking van de instellingen soms zelfs helemaal lamleggen. Toch reageren die instellingen vrij snel: ze herstellen hun greep op de samenleving door de invoering van complexe administratieve procedures. Onderhavig artikel stelt twee enquêtes voor die werden uitgevoerd door de Rekenkamer van Rijsel in 1486 en 1495, de eerste op vraag van de pachter van het grafelijk domein van Ninove, de tweede op vraag van de ontvanger van het “Extraordinaire” van het graafschap Vlaanderen. Het onderzoek van Ninove bevat waardevolle gegevens over de impact van oorlog op demografie, arbeidskracht en landbouw. Het toont aan dat een paar maanden militaire operaties volstaan om de opbrengst van een volledige driejaarlijkse productiecyclus met een derde of de helft te verminderen. De informatie opgevraagd door de ontvanger van het “Extraordinaire” van het graafschap Vlaanderen, van haar kant, toont de obstakels die een officier van de prins moest overwinnen bij de uitvoering van zijn taken. Beide documenten illustreren het belang van routine in de ontwikkeling van de staat: het discours van “administratieve rationaliteit” van de Rekenkamers bereikte zijn doel niet door de efficiëntie van de controleprocedures, maar door hun herhaling.Amable Sablon Du Corail, voormalig student van de Ecole nationale des Chartes, is hoofdconservator erfgoed bij de Archives nationales (Frankrijk), waar hij de afdeling Middeleeuwen en Ancien Régime leidt. Het grootste deel van zijn onderzoek heeft betrekking op de politieke, financiële en militaire geschiedenis van het einde van de middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd, in Frankrijk en Bourgogne. Onlangs publiceerde hij La guerre, le prince et ses sujets. Les finances des Pays-Bas bourguignons sous Marie de Bourgogne et Maximilien d’Autriche (1477-1493) bij Brepols (2019).
Samenvatting - Dit artikel beoogt de publicatie en de studie van een weinig bekende correspondentie tussen de domkapittels van Keulen en Luik betreffende de toepassing van de Pax Dei gedateerd 1128-1137. Deze briefwisseling levert ook vroege informatie op over het doordringen van het ‘geleerde recht’ (d.i. het Romeinse recht en het kerkelijk recht in tegenstelling tot het gewoonterecht) in het Maasland in de eerste helft van de 12de eeuw.
Jean-Louis Kupper is corresponderend lid van het Institut de France, lid van de Académie royale de Belgique en emeritus gewoon hoogleraar van de Université de Liège. Hij is tevens adjunct-secretaris-penningmeester van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis.
Julien Maquet is conservator van de Schatkamer van de kathedraal Luik en deeltijds hoogleraar aan de Université de Liège. Hij is tevens secretaris van de Koninklijke Commissie voor de uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België.
Samenvatting - Simon Borluut behoorde tot een gevestigd patriciërs geslacht in zijn geboortestad Gent, waar hij verschillende vooraanstaande politieke mandaten heeft waargenomen. In dit private financiële document gunt hij een blik in de besteding van zijn persoonlijke financiën en als dusdanig biedt de bron een inkijk in het bestedingspatroon van een welstellend Gentenaar uit het midden van de vijftiende eeuw. Het document biedt een aanvulling op de gekende gegevens inzake prijzen en lonen. Simon Borluut was het hoofd van een talrijk huishouden waarin vele diverse dienaren actief waren. Naast de evidente dagelijkse uitgaven voor voeding, kledij en levensonderhoud, vallen de vele investeringen in religieuze activiteiten en voor het onderhouden van de familiale memoria en van het familiale netwerk op. De grote politiek blijft dan weer heel discreet op de achtergrond, niettegenstaande de rol die Simon Borluut vervulde en de onvermijdelijke weerslag van de oorlog die de stad Gent tot in 1453 uitvocht met haar landsheer, hertog Filips de Goede van Bourgondië.
Marc Boone (Gent, 1955) gewoon hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de UGent, waar hij in 1987 doctoreerde, decaan van de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van 2012 tot 2018. Gastprofessor aan de Université de Bourgogne (Dijon), Paris IV, aan de École des Hautes Études en Sciences sociales (Parijs) en aan de Università degli Studi di Milano, titularis van de binnenlandse Francqui leerstoel aan de ULB. Lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België (KVAB) en van de Academia Europeae. Voorzitter van het comité Pro Civitate (Rasab) en van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Onderzoeksdomeinen: stadsgeschiedenis, politieke en sociaal-economische geschiedenis van de late middeleeuwen, Bourgondisch geschiedenis.
Samenvatting. - Tijdens de bombardementen van 1914 verdween het overgrote deel van de middeleeuwse archieven van Ieper en daarmee de belangrijke collectie van chirografen. Deze zijn echter niet volledig verloren voor de historicus, aangezien sommigen getranscribeerd of geanalyseerd werden voordat ze werden vernietigd. Het grote aantal schuldbekentenissen in deze twee vormen maakt het onder meer mogelijk om het kredietnetwerk van de Vlaamse stad in de XIIIde eeuw te bestuderen. Met dit in het achterhoofd hebben we alle edities en samenvattingen die vandaag beschikbaar zijn verzameld en hebben we alle verzamelde informatie in de Diplomata Belgica-databank ingevoerd. Dit artikel begeleidt deze integratie en geeft een beschrijving van het resulterende corpus van handelingen.
Sébastien de Valeriola,geboren in 1984, heeft een licentie in de wiskunde, een doctoraat in de wetenschappen, een master in de actuariële wetenschappen en een master in de geschiedenis. Hij is docent aan de ICHEC Brussels Management School en doctorandus in middeleeuwse geschiedenis aan de Université catholique de Louvain en de Universiteit Gent (in copromotie). Zijn historisch werk is toegespitst op wanbetalingsrisicobeheer in Vlaanderen en Noord-Frankrijk in de XIIIde en XIVde eeuwen.
Samenvatting. - Deze bijdrage geeft veertien vijftiende-eeuwse huurovereenkomsten van Leuvense badhuizen en bordelen uit. Dergelijke contracten zijn heel nuttig voor historici, want ze bieden een unieke inkijk in de rijke materiële cultuur en de geschiedenis van de middeleeuwse badhuizen ('stoven' genaamd). Sommige van die huizen waren ook bordelen, waar prostituees hun diensten aanboden. Prostitutie wordt door historici nog te vaak als een marginaal fenomeen beschouwd, maar deze contracten tonen aan dat althans eigenaars en uitba(a)t(st)ers van bordelen niet aan de rand van de maatschappij leefden. De uitgave van deze contracten is bovendien ook gewettigd omdat ze tot de amper ontgonnen bron van de schepenregisters behoren. Dat zijn bronnenreeksen die talloze akten van vrijwillige rechtspraak van stedelingen bevatten, maar wegens hun ontoegankelijkheid amper door historici geconsulteerd worden. Deze uitgave vormt dan ook een eerste aanzet om de Leuvense registers te ontsluiten, en door middel van een focus op één soort document uit deze bron aan te tonen dat historici nog een goudmijn ter hunner beschikking hebben om het middeleeuwse stadsleven te bestuderen, en de geschiedenis van stoven en hun materiële cultuur in het bijzonder.
Jelle Haemers (1980) doceert sociale en politieke geschiedenis van de middeleeuwen aan de KU Leuven. Hij is nauw betrokken bij het interuniversitaire onderzoek naar de stedelijke samenleving in de Lage Landen, en publiceerde
talrijke artikels en boeken over de laatmiddeleeuwse geschiedenis. Momenteel focust zijn onderzoek op politieke conflicten in de steden van laatmiddeleeuws Vlaanderen en Brabant, en de gendergeschiedenis van Europese steden. Hij publiceerde onder meer (met Andrea Bardyn en Chanelle Delameillieure) Wijvenwereld. Vrouwen in de middeleeuwse stad (Antwerpen, Vrijdag, 2019).
Samenvatting - Guillaume Des Marez en Hanns Schlitter waren allebei historicus, hoogleraar in het hoger onderwijs en archivaris – de ene in Brussel, de andere in Wenen. Ze onderhielden een belangrijke briefwisseling tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw. Ze bestaat uit 83 documenten in het Frans en het Duits die hier kritisch worden uitgegeven. Die briefwisseling levert ons niet alleen kostbare biografische informatie over de twee geleerden; ze werpt ook een interessant licht op hun wetenschappelijke activiteiten en op hun professionele en private netwerken. Zo tonen die brieven de mutaties die de archivistiek en het historisch onderzoek meemaakten tijdens de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw, zowel op methodologisch als op internationaal vlak. Tenslotte bevatten die brieven verrassende informatie over de houding van Des Marez en van Schlitter ten aanzien van de politieke en sociale actualiteit, maar vooral ook over hun betrekkingen met de vrijmetselarij.
Leopold Auer werd geboren te Wenen in 1944. Van 1962 tot 1968 studeerde hij aan de universiteit van Wenen (geschiedenis en klassieke filologie) en aan het Instituut voor Oostenrijks Historisch Onderzoek (Oostenrijkse geschiedenis, hulpwetenschappen, kunst- en rechtsgeschiedenis. Hij behaalde de doctorstitel in 1968. Nadien werd hij lid van het Oostenrijkse Instituut en archivist aan het Haus-, Hof- und Staatsarchiv (directeur van 1999 tot 2008). In 1970 volgde hij de postgraduaatsopleiding van de Stage technique international d’archives in Parijs. Tussen 1984 en 2000 was hij lid van de leidende instanties van de Internationale Archiefraad (International Council on Archives – ICA) en van het redactiecomité van Archivum. In 2004 werd hij erelid van ICA. Vanaf 1988 is hij ook erehoogleraar aan de universiteit van Wenen. Tussen 2007 en 2013 was hij tevens lid van de Commissie voor Oostenrijkse rechtsgeschiedenis van de Oostenrijkse Academie voor Wetenschappen. Zijn belangrijkste onderzoeksgebieden zijn de internationale betrekkingen tijdens de moderne tijden, de geschiedenis van Heilig Roomse Rijk en de historische hulpwetenschappen. De laatste vijftien jaar bestudeerde hij vooral de Spaanse Successieoorlog en het rechtssysteem van het Heilig Rooms Rijk.
André Vanrie werd geboren in 1940. Hij behaalde een licentiaatsdiploma in de Letteren en Wijsbegeerte aan de Université libre de Bruxelles (afdelingen Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en archeologie, Oosterse filologie en geschiedenis). Vervolgens volbracht hij zijn volledige loopbaan in het Algemeen Rijskarchief, vanaf het examen als kandidaat-archivaris in 1962 tot de functie van dd. departementshoofd voor Wallonië in 2003. Hij ging met pensioen in 2005. Hij was ook conservator van de Stedelijke Musea van Brussel (1975-1977) en (achtereenvolgens) secretaris, penningmeester (met de functie van hoofdredacteur) en erepenningmeester van het tijdschrift Archives et Bibliothèques de Belgique – Archief- en Bibliotheekwezen in België (1974-2013). Hij was ook secretaris-generaal van de Société royale d’Archéologie de Bruxelles (1977-2013) en hoofdredacteur van Cahiers bruxellois – Brusselse Cahiers (2006-2019) alsook van Archivum, het tijdschrift van de Internationale Archiefraad (1986-2000), waarvan hij ook erelid werd.
Fragments de guerre – Oorlogsfragmenten 1914-1918. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 184, 2018, 406 p.
Samenvatting - Deze studie betreft de publicatie van het oorlogsdagboek (1914-1918) van Maurice Dartevelle (1890-1974). Als jonge onderluitenant der artillerie werd hij op 30 mei 1914 in het fort van Andoy gekazerneerd, een fort dat voor de verdediging van de vesting Namen moest instaan. Hij beschrijft zijn leven en de sfeer die heerste tussen 4 en 24 augustus 1914, dag waarop het fort zich na een intens bombardement moest overgeven en waarop hij werd gevangen genomen. De tekst wordt vooraf gegaan door een inleiding die het leven en de loopbaan van de auteur schetst.
Pierre Lierneux (1965), doctor in geschiedenis (Université catholique de Louvain), gespecialiseerd in militaire geschiedenis aan de Koninklijke Militaire School, aanvankelijk collectiebeheerder in het Koninklijk Legermuseum, later diensthoofd Musicologie-Tentoonstelligen van de wetenschappelijke instelling. Lid van de Koninklijke Academie voor Oudheidkunde van België.
Jean-Louis Van Belle (1942), doctor in de geschiedenis, was vooral geïnteresseerd in de steenindustrie onder het Ancien Régime. In deze context richtte hij in 1974 het International Glyptographic Research Centre (CIRG) dat gewijd is aan de studie van steenmerken. Sinds 1979 heeft hij twintig internationale symposia georganiseerd in heel Europa over de bijdrage van deze tekens aan de studie van de archeologie van gebouwen. Hij is tevens de auteur van talloze publicaties over deze onderwerpen.
Samenvatting - In de herfst van 1916 neemt Belgisch soldaat Gabriel Vercken contact op met Joseph de Dorlodot, hoofd van de “Dienst van de Briefwisseling en Documentatie” in Folkestone. Hij meldt hoe hij als inwoner van Verviers van zeer nabij de gebeurtenissen tijdens de eerste oorlogsdagen in de stad en haar omgeving meemaakte en neemt zich voor om er een relaas van te doen. De publicatie van deze onuitgegeven en handgeschreven bron beantwoordt aan drie hoofddoelen. Eerst en vooral levert de – weliswaar onafgewerkte – tekst van Gabriel Vercken een zeer nauwkeurige berichtgeving over de gebeurtenissen tijdens de eerste oorlogsdagen en vormt hij achteraf gezien een onmiskenbare bijdrage tot reeds gepubliceerde getuigenissen. Het verslag bevestigt niet alleen diverse feiten die al gekend zijn onder specialisten, maar bevat ook nieuwe gegevens over de psychose van de vrijschutters en de wandaden begaan door de 14de Duitse infanteriebrigade in de regio van Verviers (Verviers, Battice, Fécher, Herve, Micheroux, Soiron en Soumagne). Daarnaast is het belangrijk om de aandacht te vestigen op de talloze andere handschriften over de gebeurtenissen in de Belgische gemeenten tijdens de eerste maanden van de inval, die zich ook in het Archief van “Dienst van de briefwisseling en documentatie” bevinden en waarvan de omvang en waarde vergelijkbaar zijn met de tekst van Gabriel Vercken. Tenslotte moeten de precieze aard en de enorme waaier van activiteiten ontplooid door de “Dienst van de Briefwisseling en Documentatie” nog worden belicht: Joseph de Dorlodot was de oprichter van een wijdvertakt orgaan dat tot op heden door niemand in kaart is gebracht.
Pierre-Alain Tallier is waarnemend hoofd van het Departement « Brussel » en hoofd van de afdeling « Hedendaagse Archieven » binnen het Rijksarchief. Hij is doctor in de geschiedenis aan de l’Université libre de Bruxelles (ULB) en auteur van verschillende publicaties met betrekking tot de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog en de archieven die deze periode documenteren. Hij leidde onder andere het onderzoeksproject van wetenschapsbeleid rond het Archievenoverzicht betreffende de Eerste Wereldoorlog in België : Hans Vanden Bosch, Michaël Amara & Vanessa D’Hooghe, sous la direction de / onder leiding van Pierre-Alain Tallier, Guide des sources de la Première Guerre mondiale en Belgique – Archievenoverzicht betreffende de Eerste Wereldoorlog in België, Brussel, AR, 2010, 1057 p.
Samenvatting - Pierre Pirenne (1895-1914) was één van de vier zonen van historicus Henri Pirenne en zijn echtgenote Jenny Vanderhaeghen. Hij engageerde zich als oorlogsvrijwilliger op de leeftijd van negentien jaar en sneuvelde al na enkele maanden. (Het bewaarde deel van) zijn oorlogsdagboek beslaat enkel de eerste oorlogsweken, maar is daarom niet minder beklijvend. Het schetst een beeld van een jongeman die vastberaden is om ten strijde te trekken – niet enkel tegen de Duitse vijand, maar ook tegen zijn imago van fils à papa.
Sarah Keymeulen promoveerde in 2017 aan de Universiteit Gent met een proefschrift over Henri Pirenne: Het fenomeen Pirenne. De geschiedenis van een reputatie. Eerder publiceerde ze, samen met Jo Tollebeek, ook al een synthese over leven en werk van de beroemde historicus: Henri Pirenne, Historian: A Life in Pictures (Leuven, 2011).
Samenvatting - Jules Wellens (1853-1932) wordt in 1913 benoemd tot voorzitter van het Krijgshof, het hoogste rechtsorgaan van het Belgisch militair gerecht. Een jaar later schudt het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn levensloop helemaal door elkaar. In het zog van het leger op terugtocht begint de magistraat vanaf de eerste oorlogsdagen een dagboek te schrijven waarvan een kopie wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief. Gedurende meer dan drie jaar beschrijft hij zijn dagelijks leven, getekend door het lijden van een man gescheiden van zijn geliefden en door zijn strijd om de militaire rechtsgang te verbeteren. Ondanks voortdurende conflicten met de Auditeur-generaal en een deel van de legerleiding slaagt Wellens erin om de werking van de Belgische militaire justitie bij te schaven. Het maakt de passages van deze uitzonderlijke getuigenis alleen maar interessanter : ze belichten het ten onrechte vergeten gevecht van een moedig magistraat.
Michaël Amara is doctor in de hedendaagse geschiedenis (Université libre de Bruxelles) en gespecialiseerd in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. Hij is momenteel hoofd van de “Dienst Hedendaagse Archieven” op het Algemeen Rijksarchief (Rijksarchief).
Arnaud Charon is doctorandus in de hedendaagse geschiedenis in het Belgisch Rijksarchief (Algemeen Rijksarchief) en aan de Université libre de Bruxelles. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van de deportaties van de Belgische bevolking tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Samenvatting - Jules Wellens (1853-1932) wordt in 1913 benoemd tot voorzitter van het Krijgshof, het hoogste rechtsorgaan van het Belgisch militair gerecht. Een jaar later schudt het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn levensloop helemaal door elkaar. In het zog van het leger op terugtocht begint de magistraat vanaf de eerste oorlogsdagen een dagboek te schrijven waarvan een kopie wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief. Gedurende meer dan drie jaar beschrijft hij zijn dagelijks leven, getekend door het lijden van een man gescheiden van zijn geliefden en door zijn strijd om de militaire rechtsgang te verbeteren. Ondanks voortdurende conflicten met de Auditeur-generaal en een deel van de legerleiding slaagt Wellens erin om de werking van de Belgische militaire justitie bij te schaven. Het maakt de passages van deze uitzonderlijke getuigenis alleen maar interessanter : ze belichten het ten onrechte vergeten gevecht van een moedig magistraat.
Birger Stichelbaut (°1982) is sterk geïnteresseerd in archeologische prospectiemethodes, archeologische luchtfotografie, conflictarcheologie en het gebruik van geografische informatiesystemen. In 2009 behaalde hij de graad van doctor in de Archeologie met de dissertatie ‘World War One Aerial photographs : an Archaeological Perspective‘, onderzoek dat gefinancierd werd als FWO-Aspirant (2005-2009). Momenteel is hij verbonden als postdoc-onderzoeker aan de Vakgroep Archeologie (UGent) en coördineert hij het Centrum voor Historische en Archeologische Luchtfotografie (CHAL) dat een samenwerking is tussen het In Flanders Fields Museum, de Provincie West-Vlaanderen en de Vakgroep Archeologie UGent.
Samenvatting - De publicatie van deze correspondentie maakt een beter begrip mogelijk van de propaganda die België voerde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Door die propaganda wou het land ingaan tegen de beeldvorming als zou België voor 1914 pro-Duits zijn geweest. Deze reeks van veertien brieven, geschreven in 1915 en 1916, alsook een retrospectief memorandum van 1919, werpen nieuw licht op de strategieën die werden ontwikkeld door het officiële België in ballingschap (Paul Hymans, Eugène Beyens en Georges Lorand) om ‘s lands internationale imago te verbeteren.
Vincent Genin (°1989) is doctor in de Geschiedenis en assistant aan de Universiteit Luik. Het is de auteur van verschillende publicaties over de geschiedenis van de internationale betrekkingen en heeft in januari 2017 een doctoraatsverhandeling verdedigd met als titel : Un « Laboratoire belge » du droit international ? Réseaux internationaux, expériences et mémoires de guerres des juristes belges (1869-1940) (2 vol., 748 p.). Contact : V.Genin@ulg.ac.be
Samenvatting - Op 8 oktober 1915 organiseerden de Duitse bezettingsautoriteiten in Brussel een conferentie over de strijd tegen geslachtsziekten in het bezette land. Deze bijeenkomst vloeide voort uit bezorgdheden die dateerden uit de 19e eeuw, maar die versterkt werden door de massale mobilisatie in een langdurige oorlog. Het onderwerp van conferentie ging zowel de bezetters als de bezette bevolking aan, en zowel vrouwen als mannen, maar toch werden de organisatie en de deelname gemonopoliseerd door de bezettende overheid en door mannen. De voorstelling van de genomen maatregelen en van hun resultaten kaderde in een uitgesproken neoreglementaristisch perspectief, maar liet toch ruimte voor een echt debat rond kwesties zoals de verplichting tot openbaarmaking, het besmettingsmisdrijf of het gebruik van bezette landen als laboratorium voor experimenten die nadien konden worden toegepast in Duitsland.
Emmanuel Debruyne (°1975) is hoogleraar aan de Université catholique de Louvain (UCL), waar hij sinds 2007 hedendaagse geschiedenis doceert. Zijn onderzoek, dat in 2014-2015 ondersteund werd door een residentie aan het Paris Institute for Advanced Study, focust op de militaire bezettingen van de twee wereldoorlogen. Als onderzoeker bij het Cegesoma van 1999 tot 2007 heeft hij meegewerkt aan het onderzoek over de houding van de Belgische autoriteiten tegenover de Jodenvervolging. Bijgevolg is hij een van de coauteurs van Gewillig België (Meulenhoff/Manteau, 2007). Zijn doctoraal proefschrift over de Belgische inlichtingennetwerken tijdens de Tweede Wereldoorlog, verdedigd in 2006, werd gepubliceerd onder de titel La guerre secrète des espions belges (Racine, 2008). Verscheidene van zijn publicaties hebben ook betrekking op de bezetting van 14-18: ze behandelen aspecten als de herinnering, de intieme relaties tussen bezetters en bezette vrouwen, het verzet en de repressie (zoals in Je serai fusillé demain [Racine, 2011] geschreven samen met Laurence van Ypersele). Zijn recentste boek, “Femmes à Boches”. Occupation du corps féminin dans la France et la Belgique de la Grande Guerre (Parijs, Les Belles Lettres, 2018), onderzoekt het vraagstuk van de seksuele betrekkingen tussen bezetters en bezette bevolking tijdens de Eerste Wereldoorlog. Recentelijk bestudeert hij de kwestie van het faillissement en zijn impact op het individu gedurende de 19e eeuw.
Samenvatting - De processen-verbaal van de maandelijkse conferenties die gehouden werden in de Brusselse school nr. 10, en die bewaard bleven voor de periode van de Eerste Wereldoorlog, onder de Duitse bezetting, getuigen van de inzet van de schooldirecteur Nicolas Smelten en zijn collega’s-leerkrachten om kwaliteitsvol onderwijs te handhaven, ondanks de moeilijke omstandigheden. De pedagogische vraagstukken komen regelmatig aan bod, net zoals tuchtproblemen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan het welzijn, aan de gezondheid en aan de ontspanning van de kinderen, aangezien de oorlog voortduurt en tal van ontberingen meebrengt.
Jean Houssiau, historicus van vorming, was vroeger verbonden als archivaris aan het Algemeen Rijksarchief en aan het Stadsarchief van Brussel. Momenteel is hij belast met de uitwerking en de uitvoering van de transversale geschiedenisprojecten van het Openbaar onderwijs van de Stad Brussel. Zijn publicaties hebben betrekking op stadsgeschiedenis in het algemeen en op de geschiedenis van het stedelijk onderwijs in het bijzonder.
Christian Vreugde, historicus van vorming, is verbonden aan het Stadsarchief van Brussel, waar hij het grootste gedeelte van de archiefbestanden over het openbaar onderwijs en de gemeentelijke onderwijsinrichtingen heeft geïnventariseerd. Zijn publicaties hebben onder meer betrekking op de geschiedenis van het onderwijs.
Samenvatting - Deze studie publiceert de processen-verbaal van de Raad van Bestuur van de NV « Verreries de Jumet » (glasblazerijen van Jumet) tussen 15 mei 1915 en 26 oktober 1918. Ze levert een bijdrage tot de economische en industriële geschiedenis tijdens de Eeerste Wereldoorlog in België en bewijst dat vele industriëlen een politiek « van het minste kwaad » voerden, ondanks het gangbare cliché dat de ondergang van de Belgische industrie benadrukt.
Catherine Thomas is doctor in de Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en Archeologie van de Université catholique de Louvain. Haar proefschrift handelde over de hoge ambtenaren van het centrale bewind van de Zuidelijke Nederlanden tijdens het Spaanse regime (1598-1700). Momenteel is ze conservator van het Musée du Verre van Charleroi, waar ze zich onder meer toelegt op de studie van de Art nouveau- en Art déco-glasramen in de openbare ruimte en van de houding van de glasindustrie tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Samenvatting - Handschrift G 13860 van de Universiteitsbibliotheek Gent is een boekrol van ca. 2,5 meter. De rol is momenteel opgebouwd uit vier stroken van telkens twee kolommen. De auteur van deze bijdrage toont dat de oorspronkelijke vorm een perkamenten affiche was (ca. 700 × 580 mm) met daarop acht kolommen. De tekst is een kroniek over de geschiedenis van Vlaanderen in ruim achthonderd Middelnederlandse verzen. Op basis van dit Gentse handschrift levert deze bijdrage de editio princeps van deze Korte rijmkroniek van Vlaanderen. Ook wordt aandacht geschonken aan een fragment in de Koninklijke Bibliotheek van België (hs. 2810-13, f. 1*) dat mogelijk een getuige is van dezelfde tekst. De kroniek schenkt veel aandacht aan de Gentse opstanden in de veertiende eeuw en lijkt te zijn ontstaan in 1431. De precieze positie van de tekst binnen de Vlaamse historiografie van de veertiende en vijftiende eeuw verdient nader onderzoek.
Remco Sleiderink is hoogleraar Middelnederlandse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen en tevens verbonden aan de KU Leuven in Brussel. In zijn onderzoek richt hij zich vaak op de ontstaanscontext van Middelnederlandse literatuur, met bijzondere aandacht voor het hertogdom Brabant en de dynamiek tussen hof en stad. Ook houdt hij zich intensief bezig met materiële filologie met een geïntegreerde studie van tekst en handschriftelijke overlevering. Andere belangrijke constanten in zijn onderzoek zijn literaire analyse, intertekstualiteit en meertaligheid.
Samenvatting. – De broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën, gesticht in 1499, behoorde tot de meest prominente genootschappen van het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brussel. Ze werd actief gepatroneerd door het Bourgondisch-Habsburgse hof, wat leidde tot een belangrijk kunstmecenaat. De prominente rol van de broederschap staat in schril contrast tot het bewaarde bronnenmateriaal : bijna alle archiefstukken van de broederschap zijn zoek of verloren gegaan. Eén van de weinige overgeleverde bronnen is een goedereninventaris uit de zeventiende eeuw. Die inventaris geeft een overzicht van de kunstwerken, juwelen, vastgoed en renten die op het moment van de redactie in het bezit van de broederschap waren. Ze bevat daarnaast een gedetailleerd relaas van de verwervingen, de schenkers en het fysieke uitzicht van de objecten, en biedt op die manier een uniek inzicht in zowel de materiële cultuur als de geschiedenis van het genootschap. Omwille van het belang van dit document voor de geschiedenis van de broederschap, en het politieke, religieuze en artistieke verleden van de stad Brussel, wordt de inventaris door middel van een kritische uitgave ontsloten.
Brecht Dewilde (1982) studeerde geschiedenis en kunstgeschiedenis. Aan de KU Leuven schreef hij een proefschrift over het functioneren van formele netwerken in tijdens van economische crisis, dat bekroond werd met de Prijs Pro Civitate van de Koninklijke Vlaamse Academie van België. Tot 2017 was hij als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan het IUAP-project: City and Society in the Low Countries, c. 1200- c. 1850 (Belspo). Sinds januari 2018 werkt hij als tentoonstellingsmaker in het Stadsmuseum Gent (STAM).
Bram Vannieuwenhuyze (1980) studeerde geschiedenis aan de Universiteit Gent en verdedigde er in 2008 een proefschrift over de ruimtelijke ontwikkeling van middeleeuws Brussel. Zijn interesse gaat uit naar de stadsgeschiedenis en -morfologie, de historische cartografie en de landschapsgeschiedenis. In 2015 werd hij door de Stichting Cartographiae Historicae Cathedra aangesteld als bijzonder hoogleraar Historische Cartografie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast werkt hij regelmatig als freelance historicus voor Caldenberga (www.caldenberga.be).
Samenvatting - Wie waren de personen die in de vijftiende eeuw zitting hadden in de Staten van Brabant, en die voor een dagvaart een convocatiebrief tegemoet konden zien? In deze studie geef ik aan de hand van vier ongedateerde convocatielijsten voor de Staten van Brabant een overzicht en een analyse van de samenstelling van deze representatieve instelling in de vijftiende eeuw. Gezien het belang van deze lijsten voor de politiek- institutionele en sociale geschiedenis van het hertogdom Brabant, worden die documenten integraal uitgegeven en zijn alle erop vermelde personen geïdentificeerd en voorzien van biografische notities. Vooral bij belangrijke politieke gebeurtenissen, waarbij de aanwezigheid en inspraak van de (machtigste) vertegenwoordigers van de onderdanen op prijs werd gesteld, werd een nieuwe lijst vervaardigd. Nader onderzoek van de lijsten wees uit dat de hertogelijke kanselarij deze convocatielijsten opstelde ter gelegenheid van de inhuldiging van hertog Antoon van Bourgondië in 1406, de inhuldiging van hertog Jan IV in 1415 en van de vrede die aartshertog Maximiliaan sloot met de opstandige Brabantse steden in augustus 1489. Deze bieden, tezamen met het Brabantse gedeelte van de convocatielijst van 1464 voor de Staten Generaal, een overzicht van de personen die tijdgenoten rekenden tot de politieke vertegenwoordigers van de drie Standen: clerus, adel en Derde Stand. Ik onderzoek ook in hoeverre de convocatielijsten corresponderen met de daadwerkelijke opkomst bij de Statenvergaderingen. Om het proces van convocatie nog meer inzichtelijk te maken, zijn tenslotte enkele convocatiebrieven opgenomen voor de abt van Park, Engelbert I van Nassau, heer van Breda, en de stad Antwerpen.
Mario Damen is universitair docent middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is vooral geïnteresseerd in de sociale, politieke en culturele geschiedenis van de Nederlanden in de Late Middeleeuwen en publiceert over de adel, toernooien, politieke representatie, gebrandschilderde glazen en de Bourgondische- Habsburgse vorsten. Sinds 2016 leidt hij een door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gesubsidieerd onderzoeksproject getiteld De verbeelding van een territorium. Constructies en representaties van laat middeleeuws Brabant.
Samenvatting - De benedictijn Guibertus van Gembloers staat vooral bekend als de laatste secretaris van de befaamde Rijnlandse profetes Hildegard van Bingen. Hij liet echter ook een rijke literaire erfenis na die de leefwereld van een traditionele monnik tijdens de centrale middeleeuwen belicht. Een van zijn werken is De destructione monasterii Gemblacensis, bewaard in hs. 5535-37 in het Handschriftenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek van België. Deze tekst geeft inzicht in Guibertus’ visie op auteurschap, in het bijzonder van een collectie van veertien traktaatbrieven die in het handschrift volgen op De destructione. Aan de hand van verschillende topoi en Bijbelse voorbeelden verantwoordde Guibertus zijn eigen literaire ambities en plaatste hij zichzelf binnen het traditionele geleerde discours rond auteurschap. Daarenboven biedt De destructione een bouwsteen in het onderzoek naar de staat van het traditionele kloosterleven in een tijd waarin het zich geconfronteerd zag met toenemende concurrentie van andere monastieke groepen. Guibertus maakte gebruik van het discours van verval van het traditionele cenobitisme, deels als een literaire strategie waarmee hij zijn daden wou verantwoorden.
Sara Moens (Universiteit Gent) verdedigde in april 2014 haar doctoraat getiteld “De horizonten van Guibertus van Gembloers (ca. 1124-1214). De wereld van een benedictijns briefschrijver in tijden van een verschuivend religieus landschap” (promotor J. Deploige). Sinds oktober 2014 werkt ze als postdoctoraal medewerker van het FWO – Vlaanderen aan een nieuw onderzoeksproject rond cisterciënzerinnen en de cura monialium in de zuidelijke Nederlanden, 1150-1275.
De feodale onderwerping van het graafschap Henegouwen in 1071 aan de Luikse kerk is uit verschillende documenten bekend en in het bijzonder uit een notitia waarvan het belang en de rijkdom niet naar waarde geschat lijken te zijn. Het doel van deze bijdrage is de notitia in eer te herstellen en er een nieuwe kritische uitgave van te bezorgen.Jean-Louis Kupper – Corresponderend lid van het Institut de France. Lid van de Académie royale de Belgique. Emeritus gewoon hoogleraar van de Université de Liège. Adjunct-secretaris penningmeester van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis.
In deze bijdrage worden de statuten van het Gentse Sint-Veerlekapittel onder de loep genomen. Ondanks de eerder geringe rol die de instelling speelde in het Vlaamse kapittellandschap, bleef een zeer interessant dossier met betrekking tot de interne regelgeving ervan bewaard. Vijf opeenvolgende statutenversies, van 1225 tot 1788, bieden immers een unieke inkijk in de organisatie en werking van de instelling, vanaf de middeleeuwen tot het einde van het ancien régime. Ze vormen enerzijds het spiegelbeeld van de evoluties en aanpassingen die het kapittel onderging, in een poging zich aan steeds wijzigende contexten aan te passen en crisissen het hoofd te bieden. Anderzijds is elk van de bewaarde redacties sterk verankerd in de aloude traditie van de Institutio canonicorum, de regel van Aken uit de negende eeuw die het kapittelwezen definieerde en eeuwen later nog steeds bepalend was voor het uitzicht ervan. De statuten van Sint-Veerle in Gent geven daarmee duidelijk blijk van een grote bekommernis om de traditie en de uitstraling van het kapittel te vrijwaren, en de maatregelen die – vaak door omstandigheden opgelegd – dit doel moesten helpen realiseren.Annelies Somers (Brugge, 1984) behaalde in 2006 het licentiaatsdiploma geschiedenis aan de Universiteit Gent. De Master na Master Archivistiek, Erfgoed- en Hedendaags documentbeheer, rondde ze in 2008 af aan de Vrije Universiteit Brussel. Met de steun van het Federaal Wetenschapsbeleid en in samenwerking met de Universiteit Gent en het Rijksarchief Gent maakte ze een doctoraat over de seculiere clerus, meer in het bijzonder over de Sint-Niklaaskerk en het Sint-Veerlekapittel in Gent (1384-1614).
Tijdens de afgelopen dertig jaar hebben tal van historici de vestiging en van de activiteiten van de Lombardische geldschieters ten noorden van de Alpen bestudeerd. Toch werden hun relaties met het bisdom Luik nooit grondig onderzocht.
In dit zeer rijke en prestigieuze bisdom hebben de prinsbisschoppen en die beroepsfinanciers nochtans altijd intense – al dan niet vruchtbare – relaties onderhouden. Daarom analyseren we de houding van de opeenvolgende prinsbisschoppen ten opzichte van de woekerpraktijk. We zullen vooral focussen op bisschop Adolf van Waldeck, opdrachtgever van een spectaculaire uitwijzing waarvan de Lombarden in 1302 het slachtoffer waren; we onderzoeken meer bepaald de motieven van dit initiatief. Dit artikel over de plaats van de Lombardische geldleners in Luik begint met een akte van 7 november 1303. Daarin verleenden twee broers van de familie Abellonei, die afkomstig waren uit Asti en in Luik verbleven, volmacht aan
hun broers die in Italië gebleven waren, om een reeks financiële operaties te verrichten. De studie van deze akte verduidelijkt de positie van de Lombardische kooplieden in Luik op het einde van de dertiende en in het begin van de veertiende eeuw.Antoine Bonnivert is aspirant van het FRS-FNRS aan de Université libre de Bruxelles. Onder leiding van Prof. Alexis Wilkin begon hij in 2014 zijn doctoraal onderzoek over middeleeuwse geschiedenis getiteld “Kromstaf, zwaard en brood : bisschoppen en de toegang tot voedsel in de Rijn-Maas-regio (13e-15e eeuw)”. Deze studie analyseert de maatregelen die de opeenvolgende bisschoppen van Luik, Utrecht en Keulen namen om de toegang tot voedsel van de bevolking van hun respectievelijke bisdommen te reguleren.
Deze bijdrage werpt aan de hand van vier documenten een nieuw licht op de Brabantse opstand van 1488-1489 tegen Maximiliaan van Oostenrijk, toenmalig regent van de Bourgondische Nederlanden. Waar voorgaande studies vooral het oorlogsgeweld en het militaire verloop van dit conflict centraal stelden, analyseert deze bijdrage de dialoog die zich in deze woelige jaren ontspon tussen de betrokken partijen. De uitgegeven teksten illustreren hoe Maximiliaan, zijn entourage, de gedeputeerden van de Staten-Generaal en de opstandelingen overleg aanwendden, beïnvloedden en soms ook doelbewust onderdrukten om grip te krijgen op het conflict. Een diepgaande analyse van deze documenten reikt verklaringen aan voor het falen van de vredesonderhandelingen met de opstandelingen en maakt het mogelijk de mediërende rol van de gedeputeerden van de Staten-Generaal te bestuderen. Daarnaast wordt onderzocht welke argumenten de betrokkenen hanteerden om het handelen van andere partijen te beïnvloeden en toont de bijdrage aan dat zowel de opstandelingen als Maximiliaans entourage de dialoog soms uit de weg gingen en beteugelden in een poging hun eigen beleid veilig te stellen.Valerie Vrancken is als onderzoeker verbonden aan de KU Leuven waar ze in het kader van het IUAP-project “City and Society in the Low Countries” (P7/26) aan een doctoraat werkt over politieke cultuur in laatmiddeleeuws Brabant, en de Blijde Inkomst-charters van de Brabantse hertogen in het bijzonder. Ze studeerde in 2012 af als master in de geschiedenis aan de KU Leuven met een eindverhandeling over de Brusselse opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1488-1489).
Nicolas Schroeder & Alexis Wilkin, Documents de gestion inédits provenant de l’abbaye de Stavelot-Malmedy et concernant les domaines de Lantremange, Jenneret et Louveigné (xe-xiie siècle) (p. 5-48)
Vier onuitgegeven beheerdocumenten (afkomstig van de abdij van Stavelot-Malmedy) betreffende de domeinen van Lantremange, Jenneret en Louveigné (België, provincie Luik), worden hier ingeleid en uitgegeven. De inleiding maakt de stand van zaken op omtrent de materiële omstandigheden van de tekstoverlevering. De datering van de vier documenten blijft onzeker, maar een relatieve chronologie tussen de 10e en het einde van de 12e eeuw wordt voorgesteld. Verschillende ideeën over de economische geschiedenis van de abdij van Stavelot-Malmedy en van Lotharingen worden daarna uitgediept, om de documenten in hun context te plaatsen en hun mogelijke bijdrage te bepalen. De uitgegeven documenten en recente historiografische ontwikkelingen pleiten voor een herziening van de klassieke evolutiemodellen van het grote monastieke landgoed tussen de Karolingische tijd en de volle Middeleeuwen. De inleiding sluit af met enkele opmerkingen over de structuren van het grondbezit, het gebruik van schrift bij het beheer en de domeinofficieren van de Ardense abdij.
De functie van gezworen klerk is ontstaan in het hertogdom Luxemburg op het einde van de 14e eeuw of in het prille begin van de 15e eeuw. De realiteit van deze functie tijdens de 16e eeuw kan gevat worden dank zij de instructies die in 1529 door de Rekenkamer van Brussel geadresseerd werd aan de titularis in de hoofdstad, alsook door verschillende voorschriften van het gewoonterecht van Aarlen van 1532 en tenslotte ook door het verslag van de zending die in het hertogdom in 1546 geleid werd door twee commissarissen van de Rekenkamer. Dit laatste document onthult verscheidene disfuncties in het bijhouden van stukken alsook gevallen van afhankelijkheid van de gezworen klerken tegenover de ontvangers of de provoosten. Zulke toestand schaadt uiteraard de geloofwaardigheid van de schriftelijke bepalingen inzake inkomsten en uitgaven van het prinselijk domein of van justitiële ambten. De gezworen klerken spelen ook een belangrijke rol in de echtverklaring van de stukken en zelfs in hun vertaling. Hoewel een prosopografische studie van dit korps vooralsnog ontbreekt, zijn sommige profielen van die ambtenaren niettemin gekend; ze blijken vaak te behoren tot echte beroepsdynastieën.
De hofstaat van 21 juni 1517 is opgesteld ter gelegenheid van het vertrek van Karel V naar Spanje. Vergeleken met de voorgaande ordonnantie van 25 oktober 1515 (in werking getreden op 1 januari 1516) markeert dit nieuwe document een ingrijpende wijziging in de organisatie van het Bourgondische hof. De roulerende hofdienst van een groot aantal hovelingen in jaarlijkse termijnen van vier tot zes maanden, door Werner Paravicini gekenschetst als een van de meest onderscheidende kenmerken van het Bourgondische hof, maakte nu plaats voor een beperkter aantal hovelingen in vast dienstverband. Het aantal op elk moment aanwezige hovelingen nam aanzienlijk toe, maar het totaal aantal mensen dat zich op enig moment tot het hof kon rekenen, daalde daarentegen juist sterk. Dit tot nu toe vrijwel ongebruikt gebleven document laat zien hoe het Brusselse hof trachtte te reageren op de Spaanse erfenis. Dat benamingen van afdelingen en functies ongewijzigd bleven, verhult de onmiskenbare breuk in de organisatie van het hof. Voor het nieuwe Bourgondische hof van Karel V was het nu veel moeilijker geworden om een afspiegeling te vormen van alle gebieden waarover de vorst heerste, hetgeen mogelijk een verklaring kan vormen voor de latere spanningen met de Spaanse hoge adel. De hier voor het eerst volledig gepubliceerde hofstaat van 1517 is een bureaucratisch werkdocument, waaraan diverse auteurs hebben meegeschreven en waarin nog niet alle namen van functionarissen zijn ingevuld. Getracht is zoveel mogelijk van de in deze hofstaat genoemde personen te traceren.
Dankzij de publicatie van een onuitgegeven correspondentie tussen een aantal kleine handelaars uit Navarra die geregeld op de markten van Castilië aanwezig waren en grote handelaars die resideerden in de Nederlanden gedurende de regeerperiode van Karel V, zijn de auteurs erin geslaagd om diverse aspecten te bestuderen van de hoofdzakelijk commerciële relaties tussen deze provincie en het Koninkrijk van Castilië. Zij waren in de eerste plaats geïnteresseerd in de naar de Nederlanden geëmigreerde Castiliaanse en Baskische handelaars en hun relaties met mekaar, met hun vaderland en met het milieu waarin ze leefden. Ook ging hun aandacht naar de oprichting van commerciële en politieke netwerken ter plaatse en in hun regio van herkomst. Uit de documentatie blijkt onder meer dat de kleine handelaars die niet over al te veel middelen beschikten om handel te drijven, te kampen kregen met veel moeilijkheden, vooral omdat zij - zoals de auteurs met een uitgewerkt voorbeeld konden aantonen - te veel zaken wilden doen zonder daarvoor in feite de nodige draagkracht te beschikken.