Voorafgaande beschouwingen

Deze normen zijn gebaseerd op de thans algemeen aanvaarde regels voor de editie van historische documenten, evenwel rekening houdend met de kenmerken eigen aan documenten betreffende de geschiedenis van België. Te strikte of gedetailleerde voorschriften werden vermeden, om de uitgevers een zekere vrijheid te laten bij het editeren van hun teksten.

Het is de taak van de uitgever van historische documenten edities voor te leggen waarbij de principes van de wetenschappelijke tekstkritiek in acht worden genomen, maar die anderzijds gemakkelijk leesbaar blijven.

Indien men het nodig acht om van het gekozen handschrift een zo getrouw mogelijke weergave te bezorgen, kan men beter kiezen voor een facsimile of fotografische reproductie.
Een hyperkritisch tekstuitgave is voor historici veelal overbodig. Scribenten uit het verleden hanteerden meestal geen strikte regels bij het gebruik van de verschillende lettervormen of in hun interpunctie. Te acribische overname ervan in een editie zou het tekstbegrip en de leesbaarheid kunnen schaden.

De uitgevers dienen er voor alles naar te streven edities te bezorgen die duidelijk inhoud en betekenis van de tekst weergeven. Om hen bij deze vaak lastige taak behulpzaam te zijn, heeft de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis het nodig geoordeeld enkele regels op te stellen bij de uitgave van bij haar gepubliceerde teksten.

Het is natuurlijk onmogelijk voor alle gevallen algemeen geldende regels te formuleren. Naargelang van het tijdstip, de aard of de taal van de documenten kiest de auteur-uitgever de weergave die hij/zij het meest geschikt acht. Bij teksten van het einde van de middeleeuwen of uit de moderne periode volstaat doorgaans een beknopter kritisch apparaat dan bij die uit vroegere perioden. Van de uitgever wordt verwacht dat hij/zij de gekozen methode in de inleiding verantwoordt. Om evenwel te voorkomen dat de aangewende methodes onderling te zeer van elkaar zouden verschillen, beveelt de Commissie een aantal regels of wetenschappelijke gebruiken aan die zonder veel moeite nageleefd kunnen worden.

top

Vaststelling van de tekst

  1. De uitgave van literaire bronnen waarvan de autograaf bewaard is, en van akten die in origineel voorhanden zijn, moet berusten op de autograaf of het origineel. Afschriften worden in voorkomend geval alleen gebruikt indien ze tot de interpretatie bijdragen. Eventueel wordt een lijst van de afschriften toegevoegd.
  2. Bronnen waarvan geen autograaf of origineel werd teruggevonden, worden uitgegeven volgens de rangorde van de afschriften of, in voorkomend geval, van oudere edities. Alleen die overleveringsstadia worden benut die bij het onderzoek de betrouwbaarste zijn gebleken. Indien de autograaf of het origineel voorhanden is, worden varianten uit andere overleveringsstadia slechts weergegeven indien ze een apart belang opleveren, bv. wanneer ze opvallende afwijkende grafieën (zoals een spellingverjonging) van eigennamen vertonen of technische of zeldzame woorden bevatten.
  3. Vertalingen worden behandeld als afschriften.
  4. Indien talrijke overleveringsstadia voorhanden zijn, verdient het aanbeveling daarvan een verwantschapsschema op te stellen.
  5. Bij literaire bronnen worden de verschillende overleveringsstadia waarvan gebruikgemaakt is, in de inleiding verantwoord. Bij diplomatische bronnen gebeurt dat in de aantekening die aan elke akte voorafgaat, met inachtneming van onderhavige regels. top

Algemene regels voor de opmaak van de tekst

  1. In de mate van het mogelijke, maar zonder aan de overzichtelijkheid te raken, moet de uitgever erover waken dat de typische kenmerken van het / elk handschrift duidelijk uitkomen.
  2. Alinea's.
    De verdeling in alinea’s stemt zoveel mogelijk overeen met die in het origineel of het basishandschrift. Om opzoekingen en referenties te vergemakkelijken en om enig reliëf aan te brengen in de tekst, kan het in sommige gevallen nuttig zijn (inzonderheid bij zeer lange documenten, zoals verdragen of reglementen met een groot aantal artikelen) om na elk artikel een nieuwe regel te beginnen. De verschillende alinea's laat men dan voorafgaan door een volgnummer in cursief tussen vierkante haakjes [ ]. Een nieuwe regel wordt begonnen bij de aanvang en het einde van een ingelaste akte.
  3. Subscripten.
    Worden geschikt zoals in het origineel of het basishandschrift. Laat het formaat die schikking niet toe, dan worden ze apart toegelicht.
  4. Aanduiding van de folio's uit codices en van de regels uit akten.
    In een aantal gevallen, met name bij het uitgeven van literaire en wetenschappelijke handschriften, kan het zinvol zijn aanduidingen van recto en verso van elk folio uit het basishandschrift in te lassen. Bij uitzondering kan het wenselijk zijn om ook de regelovergangen in een origineel document aan te duiden.
    In het eerste geval geeft men de pagina-overgang aan met een dubbele schuine streep binnen de tekst, het nummer van folio of bladzijde aan de rand.
    Voor het aanduiden van de regels gaat men op een gelijkaardige manier te werk, maar dan met een enkele schuine streep binnen de tekst.
  5. Interpunctie.
    Voor zover zulks verenigbaar is met de eisen van de kritiek, wordt de interpunctie gemoderniseerd.
  6. Haakjes.
    1. Gebroken haakjes < > omsluiten interpolaties.
    2. Ronde haakjes ( ) worden geplaatst overeenkomstig hedendaags gebruik, evenals in het geval bepaald in nr. 14.
  7. Vierkante haakjes.
    Benevens in de gevallen voorzien door nr. 7 en nr. 35 plaatst men tussen vierkante haakjes [ ] de woorden of woorddelen die door schrappingen, scheuren of anderszins zijn verdwenen en door de uitgever worden gereconstrueerd. Blijkt reconstructie onmogelijk, dan geeft men in voetnoot de omvang van het ontbrekende tekstgedeelte aan, evenals de oorzaak en de aard van de leemte (vlek, gat, schrapping, doorhalingen, vraat enz.). Leemten die te wijten zijn aan de vergetelheid of de onoplettendheid bij de scribent, worden met noten in het kritisch apparaat aangeduid.
  8. Weggelaten tekstgedeelten.
    Door de uitgever weggelaten tekstgedeelten worden vervangen door een overeenkomstig aantal streepjes: - - -.
  9. Afwijkend lettertype.
    1. Tekstgedeelten in geoblongeerde letters worden vet gezet.
    2. Tekstgedeelten in hoofdletters worden in kapitaal gezet.
    3. Versierde letters worden door grote kapitalen weergegeven en in voetnoot nader beschreven.
    4. Cursiefdruk wordt gebruikt voor alle omschrijvingen die door de uitgever zelf binnen de tekst worden ingelast, bv. ter aanduiding van de plaats van een monogram, chrismon, zegel, enz.. De omschrijvingen staan tussen ronde haakjes en worden steeds in het Latijn gesteld:
      (Chrismon), (Monogramma), (Sigillum impressum), (Locus sigilli impressi), (Signum recognitionis).
      Cursiefdruk wordt ook gebruikt voor losse woorden uit een andere taal dan die van de lopende tekst.
    5. Passussen in de gepubliceerde tekst die ontleend zijn aan een andere tekst, worden in kleine letter gezet.
  10. Spelling.
    De spelling van originele teksten wordt gerespecteerd. Evidente verschrijvingen, te wijten aan de onoplettendheid van de scribent, worden geëmendeerd. Dittografieën, d.i. woorden of woorddelen die door kennelijke verstrooidheid zijn herhaald, laat men weg. In beide gevallen wordt de lezing van het handschrift in een voetnoot vermeld.
  11. Verbeteringen en aanpassingen aan de oorspronkelijke redactie.
    Eventuele wijzigingen die door de scribent of door een corrector zijn aangebracht, worden in voetnoot meegedeeld.
  12. Onzekere lezingen, ongewone uitdrukkingen of zinswendingen.
    Vraagtekens na een twijfelachtige lezing of uitroeptekens na ongewone uitdrukkingen of zinswendingen waarvan de betekenis echter duidelijk is, worden gemeden, omdat ze de aandacht van de tekst afleiden. Men kan ze eventueel door het woord sic in voetnoot vervangen.
  13. Alwijkende schrijfwijze.
    Het wordt aan het oordeel van de uitgever overgelaten of hij naargelang van de taal of van het paleografisch belang van de tekst overeenkomstig het huidige spellingsysteem u als v, i als j, uu als translittereert. Bij eigennamen kan het aangewezen zijn de grafie uit het handschrift ongewijzigd over te nemen of in voetnoot weer te geven. Super- en subscripten (å, ę) en grafieën die kenschetsend zijn voor bepaalde perioden (k voor c; e voor æ) of die de voorkeur genieten van een scribent, blijven behouden.
  14. Hoofdletters.
    Hoofdletters worden gezet overeenkomstig het huidig gebruik (bij het begin van een zin of een alinea, bij eigennamen, enz.) en het gebruik van de taal waarin de tekst is gesteld.
    Sommige woorden in Latijnse teksten vragen evenwel nadere toelichting:
    1. Namen van feestdagen: met hoofdletter; bv. post Nativitatem, post Ascensionem;
    2. Naam van God of van de H. Maagd: met hoofdletter; bv. Dominus Noster, beata Virgo;
    3. Woorden als sanctus, beatus: met kleine letter als het de heilige zelf betreft, bv. post festum sancti Bavonis, altare beati Nicholai, ordo sancti Benedicti; met hoofdletter als het een plaats betreft, bv. apud Sanctum Hubertum;
    4. Aardrijkskundige adjectieven: met hoofdletter; bv. comes Hanoniensis, senatus Antwerpiensis.
  15. Afkortingen.
    De uitgever lost afkortingen op, eventueel naar analogie van plaatsen in de tekst waar het woord voluit is geschreven, maar gaat daarbij ook niet voortvarend te werk. Afkortingen die onregelmatig, dubbelzinnig of onoplosbaar zijn, of eigen aan een bepaalde scribent, worden in een voetnoot toegelicht. Hetzelfde geldt voor eigennamen die enkel met een initiaal zijn weergegeven.
    Sommige dubbelzinnige afkortingen laat men liever onopgelost (id. voor idus of idibus; voers. voor voerseide of voerscreven).
    Stereotiepe termen, eenheden en formules die in bepaalde teksten voortdurend terugkeren, worden niet telkens voluit weergegeven. Termen voor munten, maten en gewichten in rekeningen, zoals marca, solidus, denarius, libra, bonuarium, enz. worden vervangen door mr., s. of sol., d. of den., l., ll., lb. of lib., bon. Zulke afkortingen worden echter wel voluit weergegeven in uitgaven van oorkonden.
    In documenten uit de moderne periode worden de afkortingen bewaard voor titels als Zijne Heiligheid, Zijne Majesteit, Zijne Hoogheid, enz.
  16. Afkappingstekens en woordsplitsing.
    1. Romaanse teksten.
      Bij proclise moeten afkappingstekens worden aangebracht (l'aluet, k'il, s’il, d'octembre). De woordscheiding in de grondtekst wordt echter in bepaalde gevallen streng geëerbiedigd. Men schrijve bv. niet l'eveske, l'eglise als er in het dokument le veske, le glise staat.
    2. Middelnederlandse teksten.
      Afkappingstekens worden slechts zelden gebruikt. Proclitische of enclitische woordgroepen blijven aaneengeschreven indien de oorspronkelijke woordverbinding fonetisch wordt gewijzigd; bv. dwater of twater (niet: d'water, 't water), tkint (uit dat kint), doghe (uit dat oghe), dlant of tlant (uit dat lant), tsrechters, int, datter, hebbic, hebwi. Fonetisch ongewijzigde woordgroepen worden echter wel gesplitst: in de, van de, dat men.
  17. Accenttekens.
    Bij de uitgave van Romaanse teksten uit de middeleeuwen worden hulptekens aangebracht om ambiguïteiten te vermijden. Alleen "accent aigu " en “accent grave” zijn nodig, maar uitsluitend om in de eindlettergreep hoofdtonige é te onderscheiden van toonloze e. Een accentteken wordt dus aangebracht in après ‘nadien’, maar niet annee, loee, enz.; wel in pié ‘voet’, maar niet in pie ‘ekster’, wel in celés ‘verheeld, verborgen’, maar niet in celes ‘die’, wel in dès ‘sedert’, maar niet in des (lidwoord), wel in demoré ‘gebleven’, maar niet in demore ‘verblijf’, wel in amé ‘bemind’, maar niet in ame ‘ziel’. Zo ook in alle mannelijke verleden deelwoorden van de eersteklasse op ­é (meervoud ­és, ­éz), maar niet de vrouwelijke op ­ee (meervoud ­ees, ­eez).
  18. Trema's, cedilles, enz.
    Het is wenselijk dat de uitgevers voor dergelijke speciale gevallen te rade gaan bij terzake deskundige filologen of taalkundigen.
  19. Cijfers.
    Romeinse cijfers blijven behouden, behalve in rekeningen, waar ze vervangen worden door arabische.
  20. Paralleldruk.
    Indien de uitgave van verschillende redacties van dezelfde tekst noodzakelijk wordt geacht, worden die in de mate van het mogelijke naast elkaar in kolommen weergegeven.
  21. Noten.
    Deze zijn tweeërlei : 1. Noten betreffende het kritisch apparaat ; 2. Tekstverklarende noten.
    1. Het tekstkritisch apparaat bevat tekstvarianten, aanduidingen van de verschillende handen, van leemten, doorhalingen, interpolaties, enz., en eventuele conjecturen en tekstkritische opmerkingen van de uitgever. Zonder de essentie te verwaarlozen, mogen de noten ook niet met details overladen worden. Zo is het zinloos kennelijke leesfouten van vroegere uitgevers als varianten mee te delen wanneer het handschrift zelf voorligt waarop die uitgaven berusten. Deze tekstkritische noten worden met letters aangeduid. Ze staan in cursief (met uitzondering van passussen ontleend aan de uitgegeven tekst) en worden in één alinea ondergebracht.
      Varianten worden aldus aangeduid: vidimus A] vidimus B.
    2. Tekstverklarende noten bevatten o.m. identificaties van plaats- en persoonsnamen. Ze worden doorlopend genummerd en van de tekstkritische noten gescheiden door een witregel en een streep. Noten met identificaties van plaats-¬ en persoonsnamen blijven beperkt tot het strikt noodzakelijke en zijn enkel nodig bij moeilijke of betwiste identificaties. Voor duidelijke gevallen dienen de onomastische indices.
  22. Literatuuropgave.
    Zie de voorschriften voor het aanleveren van kopij bij de KCG, punt 3.top

Speciale regels bij de uitgave van literaire bronnen

  1. De inleiding bevat noodzakelijk:
    1. inlichtingen over de auteur en zijn werk: biografie, datering van het werk, behandeld onderwerp, benutte bronnen, compositie, stijl­ en taalprocédé's, waarde van het werk;
    2. een beschrijving van de codex of codices en hun eventuele verwantschap;
    3. een lijst van vroegere uitgaven met critische beoordeling
    4. een schets van de door het werk uitgeoefende invloed.
  2. De codicologische beschrijving bevat in principe volgende gegevens:
    materiaal (eventueel met beschrijving van de watermerken), structuur (rol of codex, aantal folio's, structuur van de katernen), staat van bewaring, afmetingen van het blad en, indien relevant, tekstspiegel, custoden, signaturen, foliëring, liniëring, gemiddeld aantal regels per bladzijde, verdeling in kolommen, titel, incipit, explicit, datum, identificering van de scribent(en), typische kenmerken van hun werkwijze of hun spelling, schrift en eigenaardigheden daarvan, versiering, band, geschiedenis van de codex, huidige bewaarplaats en sigel. Bij handschriften die voor de vaststelling van de tekst niet in aanmerking werden genomen, evenals bij die uit de nieuwe tijd, volstaat een bondiger beschrijving. top

Speciale regels bij de uitgave van diplomatische bronnen

Publicatie in extenso

  1. Een uitgave van een oorkondenverzameling wordt voorafgegaan door een inleiding met toelichtingen betreffende het object en de chronologische begrenzing van de verzameling, de omstandigheden waarin de uitgever zijn opzoekingswerk verrichtte, over de gevolgde methode en de geraadpleegde archieffondsen.
    Deze inleiding bevat daarenboven:
    • algemene beschouwingen over diplomatische, paleografische, chronologische, sigillografische en andere kenmerken van de oorkonden uit de verzameling.
    • aanduidingen over veronderstelde oorkonden, d.w.z. oorkonden waarvan een schriftelijke neerslag niet vaststaat. Dat is o.m. het geval wanneer een tekst zinspeelt op een vroegere schenking of bevestiging zonder dat expliciet blijkt dat die gunst het voorwerp heeft uitgemaakt van een geschreven oorkonde.
  2. Deperdita worden op hun plaats vermeld in de verzameling. Onder deperdita begrijpt men oorkonden die niet meer voorhanden zijn, maar waarvan men dank zij ondubbelzinnige aanwijzingen als scriptum of instrumentum kan bevestigen dat zij werkelijk hebben bestaan.
  3. Onechte oorkonden
    worden in de verzameling ingelast volgens de datum die zij dragen. Ze worden gekenmerkt door een asterisk naast het nummer, met de vermelding (Onecht). Men gaat op dezelfde wijze te werk voor verdachte akten, met de vermelding (Verdacht).
  4. Gevidimeerde akten
    worden op hun eigen datum uitgegeven. Op de datum van het vidimus verwijst men slechts naar de oorkonde. Eventuele fundamentele wijzigingen die bij het vidimeren werden aangebracht, moeten echter worden aangegeven.
    Hetzelfde geldt voor alle andere gevallen van ingelaste akten.
  5. Indien over een bepaalde zaak verscheidene oorkonden met identieke inhoud voorhanden zijn, geeft men alleen de eerste in extenso uit en volstaat men voor de andere met een beknopt regest.
  6. Bevat de oorkonde geen datum, dan berekent men deze zo nauwkeurig mogelijk. Is de datum onvolledig, dan preciseert men hem in de mate van het mogelijke.
    Aldus gereconstrueerde dateringselementen plaatst men tussen vierkante haakjes [ ].
  7. Bij een chronologische rangschikking klasseert men niet precies gedateerde oorkonden, na herleiding tot nieuwe stijl, overeenkomstig onderstaand model :
    • 31 december 1229
    • 10 november-31 december 1229
    • november-december 1229
    • december 1229
    • 1212-1229
    • ca. 1229
    • na 1229
    • vóór 1230
    • 1 januari 1230
  8. De tekst van elke oorkonde wordt voorafgegaan door volgende gegevens in onderstaande volgorde:
    1. Het volgnummer, in vette arabische cijfers.
    2. Het regest, in cursief. Het regest moet nauwkeurig, duidelijk en bondig zijn. Aangezien de oorkonde in extenso wordt afgedrukt, is het niet nodig in details te treden.
    3. De datum, met achtereenvolgens: plaats van oorkonding, dag, maand, jaar; eventuele herleiding tot nieuwe stijl wordt aangeduid door (n. st.).
    4. Inlichtingen betreffende de overleveringsgeschiedenis van de oorkonde.
      Letter A (in cursieve kapitaal) wordt steeds gereserveerd voor het origineel, ook wanneer dat niet voorhanden is; in dat geval worden hier de bevindingen in verband met het ontbrekende origineel meegedeeld.
      Indien het origineel voorhanden is, worden de uitwendige kenmerken bondig beschreven: het materiaal waaruit het bestaat (papyrus, perkament, papier) en eventueel de afmetingen: eerst de hoogte (H.) met eventueel ook die van de plica, dan de breedte (B.); bij een onregelmatige vorm geeft men de afmetingen van de vier zijden op. Vervolgens of het stuk gezegeld is/was en waar het berust. Bij de beschrijving van de zegels neemt men de hierna volgende regels in acht. Ten slotte geeft men de dorsale notities weer voor zover die van archivalische aard zijn of nuttige inlichtingen bevatten.
      Dorsale aanduidingen die een integraal deel uitmaken van de akte (adres, aantekeningen uit de kanselarij), worden echter na de akte afgedrukt, voorafgegaan door de vermelding (In dorso:).
      Minuten en ontwerpen worden vermeld onmiddellijk na de gegevens over het origineel en onderscheiden door Griekse letters. Ontwerpen die talrijke en aanzienlijke verschillen opleveren met de definitieve redactie, worden eventueel uitgegeven onder een afzonderlijk oorkondenummer.
      De overige handschriftelijke stadia (afschriften, vidimeringen, bevestigingen, vertalingen en eventueel regesten) worden niet chronologisch gerangschikt, maar naargelang hun grotere of geringere overeenkomst met het origineel.
      Wanneer oude uitgaven als basis hebben gediend bij het vaststellen van de tekst, worden ze volgens hetzelfde criterium in bedoelde rangschikking opgenomen.
      Uitzonderlijk worden ook oude regesten opgenomen. Dit is steeds het geval bij verloren oorkonden evenals bij een origineel waarvan een aantekening in een inventaris bewijst dat het een tijdlang zoek was of zich niet op zijn gewone plaats bevond; of bij een verloren origineel waarvan een vermelding ons in staat stelt de tijd van verdwijning vast te stellen. De uitgever oordeelt zelf over soortgelijke gevallen.
      Elk ander overleveringsstadium dan het origineel wordt aangeduid door een letter uit cursieve kapitaal, te beginnen met B, en als volgt beschreven: datum, aard (echt of onecht afschrift, afschrift door een geleerde, vidimus, ... ), auteur, bewaarplaats enz.
      De handschriftelijke overleveringsstadia die voor de vaststelling van de tekst niet in aanmerking genomen werden, worden in een afzonderlijke alinea vermeld.
      Indien een bepaald overleveringsstadium verloren is, maar een ander, dat er van afstamt, wel is bewaard, volgt men de chronologische orde en plaatst men eventueel de gegevens over het verdwenen stadium tussen vierkante haakjes.
      Indien het origineel voorhanden is, mogen de toelichtingen over de andere overleveringsstadia worden vereenvoudigd. Het volstaat ze bondig in chronologische volgorde op te sommen.
      Alle vroegere uitgaven worden vermeld, zo mogelijk met opgave van de bronnen die door de uitgever werden gebruikt. Onder uitgaven worden ook vertalingen en facsimile's begrepen. De uitgaven worden chronologisch gerangschikt en onderscheiden door kleine letters in cursief: a, b, c..
      Analytische vermeldingen van oorkonden of verwijzingen ernaar in een gedrukt werk, worden niet opgenomen, wel echter regesten uit regestenlijsten.
    5. Eventueel volgen nog toelichtingen over de vaststelling van de tekst, kritische noten van diplomatische, paleografische of chronologische aard enz. Deze noten en toelichtingen zijn bondig en blijven tot het essentiële beperkt. Alle toelichtingen onder de punten nr. 4 en 5 worden in klein lettertype gezet.

Publicatie in de vorm van regesten

  1. Indien men van oordeel is dat publicatie in extenso van een document niet nodig is, beperkt men zich tot een uitgebreid regest, waarbij men de datum en de tekstgedeelten die men belangrijk acht, woordelijk citeert. In dat geval gebruikt men een verschillend lettertype voor de tekst van het regest (in cursief) en die van de oorkonde.
  2. Plaats- en persoonsnamen plaatst men tussen ronde haakjes in de vorm waarin zij in de oorkonde voorkomen, na hun vermelding in hun huidige vorm.
  3. De overleveringsstadia worden in klein lettertype opgesomd en eventueel beschreven na het regest.
  4. Het regest moet berusten op het beste overleveringsstadium.
  5. Diplomatische, paleografische en andere toelichtingen worden in de noten ondergebracht.

Regels voor de beschrijving van de zegels

  1. De beschrijving van de zegels gebeurt in onderstaande volgorde:
    1. Uitwendige kenmerken:
      - wijze van bezegeling,
      - vorm,
      - afmetingen (in millimeter),
      - kleur,
      - grondstof.
    2. Randschrift:
      - schikking: "tussen twee gladde randen", "tussen twee parelranden", "op een lint", enz.
      - transcriptie : het oorspronkelijke lettertype (unciaal, gotisch enz.) wordt gespecteerd, afkortingen en interpunctie worden minutieus gereproduceerd. Ontbrekende delen mag men reconstrueren, maar tussen vierkante haakjes. In twijfelachtige gevallen vervangt men ze door punten. Op de letternabootsing volgt eventueel, tussen ronde haakjes, een translitteratie in modern schrift.
    3. Veld:
      - eventuele versiering (getralied, ruitvormig, gearceerd enz.)
      - eventuele omlijsting (drielobbig, vierlobbig, veellobbig...)
      - beschrijving van het type.
    4. Tegenzegel: beschrijving in dezelfde volgorde als bij het eigenlijke zegel.
  2. De beschrijving van het zegel wordt eventueel aangevuld met een fotografische reproductie (natekeningen zijn in principe niet nodig) of met een verwijzing naar een gedigitaliseerde weergave ervan in een inventaris of repertorium beschikbaar op het Internet.
  3. Indien de verzameling gewijd is aan oorkonden die uitgaan van een zelfde persoon of instelling, worden de door hem/haar gebruikte zegels in de inleiding beschreven. Elk zegel krijgt dan een volgnummer, waarnaar bij de beschrijving van de originelen verwezen wordt. top

Indices

  1. Elke uitgave wordt besloten met achtereenvolgens volgende gegevens
    1. indices van persoons­ en plaatsnamen (onomastische indices);
    2. een chronologische lijst van de gepubliceerde teksten indien die orde niet werd gevolgd bij de eigenlijke tekstuitgave;
    3. indien nuttig, zaakindices (index rerum);
    4. eventueel ook glossaria (zie nr. 47);
    5. ten slotte een inhoudstafel, met herhaling van de titels van de hoofdstukken in dezelfde volgorde als in het tekstcorpus.
  2. De glossaria vermelden de betekenis van de opgenomen woorden met verwijzing naar de bladzijde waar ze voorkomen.
    Voor het Middeleeuws Latijn worden alle woorden opgenomen die niet in het Klassiek Latijn voorkomen.
  3. De persoons­ en plaatsnamen worden in één enkele index ondergebracht.
  4. Ze worden gerangschikt volgens hun huidige vorm en staan in klein kapitaal.
    Bij elke naam worden in cursief de verschillende vormen weergegeven waarmee hij in de tekst voorkomt, bv. Everardus, Evrardus, Ebrardus; Leudicus vicus, Leodium, Legia.
    Een exoniem, d.w.z. de huidige Franse of anderstalige vorm van een plaatsnaam, wordt niet behandeld als een variante vorm, maar apart gelemmatiseerd in hetzelfde lettertype als de huidige Nederlandse vorm. Bv. Gand, zie Gent; LiÈge, zie Luik.
  5. De oude vormen en de varianten van de namen worden, in cursief, op hun alfabetische plaats in de indices ingevoegd, met verwijzing naar de huidige vorm. Niet geïdentificeerde persoons- en plaatsnamen worden eveneens in hun oorspronkelijke vorm, in cursief, op hun alfabetische plaats ingelast. Het woord "zie" bij verwijzingen wordt voorafgegaan door een komma en in romein gezet. Alle overbodige termen worden vermeden.
    Ter verduidelijking volgen enkele voorbeelden:
    • Borchgrave d’Altena(Jan, graaf de), 50
    • Geraldi Mons, zie Grammont
    • Grammont, Geraerdsberg, Geraldi Mons, prov. O.-Vl.
    • LiÈge. Staten, 63. - Vorstendom, 150, zie...
  6. Familienamen waarin nominaal en adnominaal gedeelte aaneengeschreven worden, worden beschouwd als één geheel en als zodanig weergegeven, bv. Degroote, Vanderbeke.
    Indien nominaal en adnominaal gedeelte niet aaneengeschreven worden, plaatst men het naamwoord vooraan als trefwoord, en het voorafgaande naamdeel tussen ronde haakjes achteraan, na de eventuele voornamen. Voorzetsels, lidwoorden en adnominale woorden, samentrekkingen of woordgroepen allerhande worden op dezelfde wijze behandeld: Groote (Jean de), Beke (Karel Hendrik van der).
    Enkele voorbeelden : a, ab, le, la, les, l', li, de, d', du, des, do, di, da, de la, delle, del, dell', aux, as, de (Nederlands lidwoord), 't, t', van de, vande, vanden, van den, van der, von, von den, zu, zur, aus, im, vom, aus dem, am enz.
  7. Alle vormen waaronder de naam van een persoon of een plaats zou kunnen worden opgezocht, worden opgenomen met verwijzing naar de vorm die als trefwoord werd gekozen.
  8. Soevereinen en vorsten worden gerangschikt volgens hun voornaam.
    Voorbeeld:
    Trefwoord:
    • Jean III, graaf van Namen, 99.
    Verwijzing:
    • Namur, h. pl. van prov. - Graaf, zie Jan.
  9. Niet regerende leden van vorstelijke families (prinsen) worden gerangschikt volgens hun familienaam. Een tekst "Hendrik, hertog van Limburg, en zijn broeder Walram" komt als volgt in de index voor:
    Trefwoorden:
    • Hendrik I, hertog van Limburg, 82.
    • Limburg (Walram van), broeder van de hertog, 82.
    Verwijzing:
    • Limburg, hertogdom. - Hertog, zie Hendrik.
    En indien de tekst van vóór het jaar 1300 is (zie nr 55):
    • Walram, zie Limburg.
  10. Personages die geen soeverein of vorst zijn, worden gerangschikt volgens hun familienaam; voor personen vermeld vóór het jaar 1300 wordt echter ook de voornaam gelemmatiseerd met verwijzing naar de toenaam of de familienaam.
    "Jan van Jupille, heer van Saive", dagtekenend uit de XIIIe eeuw, wordt als volgt geïndexeerd:
    Trefwoord:
    • Jupille (Jan van), heer van Saive, 70.
    Verwijzingen:
    • Jan van Jupille, zie Jupille.
    • Saive, prov. Luik, kant. Fléron. - Heer, zie Jupille.

    "Wouter, heer van Aa", uit dezelfde tijd, geeft aanleiding voor als:
    Trefwoord:
    • AA (Wouter, heer van), 8o.
    Verwijzingen:
    • Wouter, heer van Aa, zie Aa.
    • Aa, prov. Brabant, gem. Anderlecht, - Heer, zie Aa (Wouter, heer van).
  11. De belangrijkste moderne adelstitel komt tussen haakjes onmiddellijk na de voornamen. Een bijkomende heerlijke titel of een middeleeuwse ridderlijke titel worden evenwel anders behandeld.
    Voorbeelden:
    • Gilles De Pelichy (Charles, baron), 63.
    • Lynden (Charles-Ernest, baron de), burggraaf van Dormaal, 45.
    • Argenteau (Renoud van), ridder, 27.
    • Ehin (Jean van), schildknaap, 87.
  12. Familienamen bestaande uit verschillende achtereenvolgende namen, klasseert men op de eigenlijke familienaam.
    Voorbeeld:
    • Nolet De Brauwere Van Steeland (Jean-Charles)
      Er is in dat geval geen verwijzing.

    Een verwijzing is echter wel vereist wanneer het tweede element in de praktijk als eigenlijke naam wordt beschouwd of het meest wordt gebruikt:
    • Outryve D'Ydewalle (Charles, ridder van), 60.
    Verwijzing:
    • Ydewalle (Charles, ridder van Outryve d'), zie Outryve D'Ydewalle.

    Bij de adelstitel wordt doorverwezen naar het lemma met de belangrijkste toenaam.
    Voorbeeld:
    Trefwoord:
    • Preud'Homme D'Hailly (Charles-François de), burggraaf van Nieuwpoort, 25.
    Verwijzing bij Nieuwpoort, maar niet bij Hailly:
    • Nieuport (burggraaf van), zie Preud'Homme D'Hailly .
  13. Pseudoniemen staan in de indices op hun alfabetische plaats met verwijzing naar de familienaam.
  14. Gemakkelijk te moderniseren voornamen worden gelemmatiseerd op hun huidige courante vorm, de andere op de vorm waarmee ze in de tekst voorkomen. In het eerste geval verwijst men bij de vorm zoals die in de tekst voorkomt, naar de gemoderniseerde vorm.
    De tekst : "testes sunt, Willelmus... canonici Sanctae Crucis Leodiensis..." komt als volgt in in de indices voor:
    Trefwoord:
    • Willem, Willelmus, kanunnik van Sainte­Croix te Luik, 136.
    Verwijzingen:
    • Willelmus, zie Guillaume.
    • Sainte-Croix, collegiale te Luik. - Kanunnik, zie Willem.
    • Luik. - Collegiale, zie Sainte-Croix.
  15. Plaatsnamen worden zo nauwkeurig mogelijk geïdentificeerd.
    Indien de plaatsnaam varianten heeft in andere talen (exoniemen), wordt de keuze van het trefwoord bepaald door de taal waarin de inleiding of de eventuele commentaren zijn geschreven.
    De vastlegging van de trefwoorden en hun rangschikking hangen dus af van de taal van de publicatie. Indien die echter verschilt van de vorm die in het betrokken gewest wordt gebruikt, wordt bij deze laatste een verwijzing aangebracht.
    Bijvoorbeeld:
    - In een publicatie in het Frans wordt onder het het sublemma "JÜlich , voyez Juliers, naar Juliers verwezen.
    - In een Nederlandse publicatie is het trefwoord Gulik, het sublemma JÜlich, zie Gulik.
    - In een Franse publicatie is het trefwoord Bois-Le-Duc, het sublemma  
     ‘s-Hertogenbosch voyez Bois-Le-Duc.
    - In een Nederlandse publicatie is het trefwoord Rijsel,het sublemma Lille, zie Rijsel.
    In de praktijk wordt men steeds met grensgevallen geconfronteerd. Wat voor de ene auteur een gebruikelijke variant is, is voor een andere mogelijk een ongewone vorm.
    Voorbeeld:
    Walshoutem en Houtain-L'EvÊque ; Spiere en Espierres
    In zulke gevallen moeten het gezond verstand en de vertrouwdheid met het betrokken gebied de doorslag geven. Ook handleidingen kunnen helpen bij het oplossen van deze problemen.

    Cf. Dictionnaire des communes de Belgique. Woordenboek der Belgische gemeenten. Lexicon der Gemeinden Belgiens. Dictionary of the municipalities of Belgium, Brussel, 1997.top

    http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_Belgische_gemeenten
    http://taalunieversum.org/taal/aardrijkskundige_namen/
    http://taalunieversum.org/taal/aardrijkskundige_namen/land/frankrijk.php

    De identificatie van de plaatsnamen bevat achtereenvolgens de volgende gegevens:

    • Het land, aangeduid met een afkorting (D = Duitsland, B = België, F = Frankrijk, I = Italië).
    • Voor België, Frankrijk en Nederland vermeldt men vervolgens, zonder gebruik te maken van afkortingen, de naam van de provincie (prov.) of van het departement (dept.).
    • Daarna de vermelding van het gerechtelijk arrondissement (arr.). Die vermelding is ook van toepassing op het Groothertogdom Luxemburg.
    • Daarna, in voorkomend geval, de vermelding van het statuut van de plaats als (onderhorigheid onder …), als voormalige gemeente (oud. gem.) en de gemeente waaraan de plaats na fusie is aangehecht.
    • Voor Duitsland vermeldt men Land en Kreis (Kr.); voor Italië de provincie; voor het Verenigd Koninkrijk het graafschap; voor Zwitserland het kanton.
    • Het Gewest wordt nooit vermeld.

    Voorbeelden:
    Asse, B., prov. Vlaams-Brabant, arr. Halle-Vilvoorde.
    CÉroux-Mousty, zie FerriÈre
    Comines-Warneton, zie Warneton.
    FerriÈre, onder Ceroux-Mousty, B., prov. Waals-Brabant, arr. Nijvel, gem. Ottignies-Louvain-la-Neuve.
    Nandrin, B., prov. Luik, arr. Hoei.
    Ottignies-Louvain-la-Neuve, zie FerriÈre.
    Quaregnon, B., prov. Henegouwen, arr. Bergen.
    Warneton, B., oud. gem., prov. Henegouwen, arr. Moeskroen, gem. Komen-Waasten.

    Abbeville, F., dept. Somme, arrondissementshoofdplaats.
    Emmerin, Amerin, F., dept. Nord, arr. Rijsel, kant. Haubourdin.

    Asti, I., provinciehoofdplaats.

    Dinther, oud. gem., Nl., prov. Noord-Brabant, gem. Heeswijk-Dinther.
    Heeswijk-Dinther, zie Dinther.

    Monschau, D., Nordrhein-Westfalen, Kr. Aachen

  16. Wereldlijke instellingen, kerken, kapellen, abdijen en andere kerkelijke instellingen worden geïndexeerd onder hun volle eigen naam. Namen beginnend met "Heilige", "Sainte", "Saints", "Sinte" komen respectievelijk na die met "Heilig", "Saint", "Sint". Bij het lemma met de naam van de gemeente waar de instellingen zich bevinden, plaatst men een verwijzing.
    Trefwoord:
    • Sint-Baafs, abdij te Gent, 62.
    Verwijzing:
    • Gent. - Sint-Baafsabdij, zie, Sint-Baafs.
  17. Op dezelfde wijze gaat men te werk bij alle topografische namen: veldnamen, namen van straten en pleinen enz.
  18. Bij de alfabetische rangschikking vervangt men umlaut en soortgelijke tekens door letters : ä, ö, ü, ø, worden ae, oe, ue, o.
  19. Onder een aardrijkskundige naam als trefwoord groepeert men al het toehorende volgens een strikt alfabetische orde:
    Luik, 72. - Abdijen, 40, 42, zie Beaurepart, Cornillon. - Arrondissement, 51. - Begijnhoven, 41, 62. - Bisdom, 42. - Kapittels, 26. - Kerken, 42. - Provincie, 82. - Stad, 43. - Vorstendom, 26.
    In sommige gevallen is het aangewezen daarbij een chronologische ordening te volgen:
    België, Romeinse provincie; kerkprovincie; Verenigde Belgische Provinciën; onder de Franse overheersing; onder het Koninkrijk der Nederlanden; huidig koninkrijk.
    Nederlanden, in het algemeen (met inbegrip van Bourgondische Nederlanden); Spaanse Nederlanden; Oostenrijkse Nederlanden; Koninkrijk der Nederlanden.
    Elk van deze indelingen kan eventueel nog verder worden onderverdeeld.
  20. In tegenstelling tot de voorgaande regel wordt bij homoniemen een systematische ordening gevolgd.
    Men rangschikt dus:
    1. plaatsnamen vóór persoonsnamen,
    2. voornamen vóór familienamen,
    3. namen van geestelijken vóór namen van leken,
    4. mansnamen vóór vrouwennamen.
    Voorbeeld:
    N., plaatsnaam.
    N.,persoonsnaam:
    I. Voornaam van
    1. mannen:
      1. geestelijken: 1. pausen; 2. aartsbisschoppen; 3. bisschoppen; 4. abten; 5. aartsdiakens; 6. proosten, dekens, priors, enz.
      2. leken: 1. keizers; 2. koningen; 3. prinsen; 4. aartshertogen; 5. hertogen; 6. graven, markgraven, landgraven; 7. de anderen op grond van de gegevens uit de tekst; ...zoon van N.; ..., uit Gent; ...wever; enz.
    2. vrouwen:
      1. geestelijken;
      2. leken.
    II. Familienaam:
        N. (Alphonse de), 80. - (Joseph de), 95.
  21. Een samengestelde voornaam geldt als een apart trefwoord: Louis-Philippe, Maria-Theresia.
  22. Indien in een bepaalde tekst verschillende personen dezelfde familienaam dragen, wordt die slechts eenmaal gelemmatiseerd:
    Opvelp, Flepes (Andries van), 75. - (Lodewijk van), 80. - (Matthijs van), 47.
  23. Indien een voornaam tot verschillende verwijzingen aanleiding geeft, worden worden die onder één trefwoord elliptisch samengevat.
    Voorbeeld:
    Jan, Johannes, zie Abee, Aboleens, Bierset, Blehen, enz.
  24. Bij onzekere identificaties en twijfelgevallen plaatst men een vraagteken.top